In Dutch, how do I begin?
- 1) Begin.
- 2) Beginnen.
- 3) Beginnen.
- 4) Ik begin. (Enkelvoud)
- 5) Jij begint. (Informeel)
- 6) U begint. (Formeel)
- 7) Zij begint.
- 8) Hij begint.
- 9) Het begint.
- 10) Wij beginnen. (Meervoud)
- 11) Jullie beginnen. (Informeel)
- 12) U begint. (Formeel)
- 13) Zij beginnen.
In English, how do I begin?
- 1) Begin.
- 2) To begin.
- 3) Beginning
- 4) I begin. (Singular)
- 5) You begin. (Informal)
- 6) You begin. (Formal)
- 7) She begins.
- 8) He begins.
- 9) It begins.
- 10) We begin. (Plural)
- 11) You begin. (Informal)
- 12) You begin. (Formal)
- 13) They begin.
In Dutch, how do I expand it?